Handelscomplex Galler volgens Onroerend Erfgoed ; tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Handelscomplex Galler
bouwkundig element
- ID
- 214878
- URI
- https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/214878
Juridische gevolgen
- is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Handelscomplex Galler
Deze vaststelling is geldig sinds
Datering: na WO II, WO II
Stijl: brutalisme, modernisme
De Meyer, Paul (Ontwerper)
Stynen, Léon (Ontwerper)
Herinventarisatie bouwkundig erfgoed leien Antwerpen (inventarisatie: van tot )
Beschrijving
Complex bestaande uit een handelsgebouw met kantoren en pakhuis, in zijn huidige vorm tijdens drie opeenvolgende bouwcampagnes tot stand gekomen tussen 1941 en 1963, naar ontwerpen door de architect Léon Stynen, in de laatste fase geassisteerd door de architect Paul De Meyer.
Historiek en context
De nv Metalen Galler waarvan de oprichting opklimt tot 1845, is op de huidige locatie gevestigd sinds 1871. Het oorspronkelijke burgerhuis dat metaalconstructeur F. Galler aan de Italiëlei liet oprichten, met achterliggende werkplaatsen aan de Rijnpoortvest, werd in de loop van de late 19de en de vroege 20ste eeuw voortdurend uitgebreid en verbouwd, om tijdens en na de Tweede Wereldoorlog in drie fasen plaats te maken voor een omvangrijk nieuwbouwcomplex. Als constructiebedrijf ontwikkelde Galler zich tijdens het interbellum tot de belangrijkste specialist op het gebied van fijne metaalwerken in Vlaanderen, met toepassingen in lichtmetaal ‘Blank-Inox’, brons, koper en roestvrij staal. De constructeur realiseerde te Antwerpen één van de eerste gordijngevels in België, voor het gesloopte handelsgebouw Van de Ven in de Lange Gasthuisstraat, een ontwerp van de architecten Louis Herman De Koninck en Armand Cornut uit 1936. De hoofdactiviteit lag op het vlak van metaaltoepassingen in de architectuur, zoals trappen, borstweringen, deuren en winkelpuien, waarbij werd ingespeeld op de modernistische trend tot het gebruik van glanzend metaal in het interieur. Daarnaast bracht Galler in de eerste helft van de jaren 1930 op beperkte schaal buismeubelen op de markt onder de merknaam “Donogoo”, met name stoelen van het Freischwinger-type. Na de Tweede Wereldoorlog verplaatste het zwaartepunt zich naar de handel in ijzer en staal voor de bouw, gereedschap, bouwbeslag, persoonlijke beschermingsmiddelen en bevestigingsartikelen.
De eerste fase die Léon Stynen van het gebouwencomplex tot stand bracht, is de huidige rechterhelft van het pakhuis in de Rijnpoortvest, een ontwerp uit 1941 opgetrokken in volle oorlogstijd na afbraak van de oude werkplaatsen. Tegelijk met deze bouwcampagne werden de bestaande gebouwen op de Italiëlei verbouwd en uitgebreid. Als tweede fase volgde de uitbreiding van het pakhuis met de linkerhelft, een ontwerp uit 1950 gerealiseerd in 1951. Ontworpen samen met Paul De Meyer in 1961 en gebouwd in 1962-1963, vormt het handels- en kantoorgebouw op de Italiëlei, waarvoor alle nog resterende gebouwen verdwenen, de derde fase en het sluitstuk van het nieuwbouwcomplex. Het in 1941 ontworpen pakhuis behoort met het gelijktijdige en sterk verwante wijnpakhuis Elias op de Godefriduskaai 12-14, tot de weinige gebouwen die Stynen tijdens de Tweede Wereldoorlog tot stand wist te brengen. Beide bedrijfspanden beantwoorden aan een louter doelmatig opzet, met een pretentieloze architectuur die als voortzetting van het baksteenmodernisme uit de jaren 1930 kan worden aanzien. Als duplicaat van de bestaande constructie, is de uitbreiding uit 1950-1951 slechts herkenbaar aan de bouwnaad. Het handelsgebouw op de Italiëlei uit 1961-1963 behoort tot het latere werk van Stynen en zijn bureau, dat uiting geeft aan een verfijnd brutalisme als hommage aan Le Corbusier. Opgevat als het publicitaire uithangbord van de firma Galler, ligt de klemtoon van deze architectuur op het gevelfront, dat zich manifesteert als een betonnen claustra. Het modulaire raster vertolkt weliswaar de structuur van het gebouw, maar onttrekt zich er tegelijk aan door een autonome plastische kwaliteit. In dat opzicht vormt het handelsgebouw Galler een belangrijke schakel in de opeenvolgende experimenten van Stynen en De Meyer met de gelaagdheid en de functie van het gevelscherm omstreeks 1960. Het ontwerp wordt in deze evolutie voorafgegaan door het kantoorgebouw van L’Assurance Liégeoise op de Frankrijklei, en onmiddellijk gevolgd door kledingzaak C&A op de Meir, het eerste van een reeks gelijkaardige opdrachten voor deze kledingketen in België. Op hetzelfde moment laat het bureau zich internationaal opmerken met de gedurfde hangconstructie van de “BP-building” in de Jan Van Rijswijcklaan.
Architectuur
Handelsgebouw Italiëlei
Het hoofdgebouw met een rechthoekige plattegrond omvat vier bouwlagen onder een dakterras met bloembakken. De winkelruimte beslaat de begane grond en de eerste verdieping, de kantoren de tweede verdieping, en een projectiezaal de ondiepe derde verdieping. Aannemer was het bouwbedrijf Vooruitzicht, daar waar het Technisch Bureel “Constructor” instond voor de berekening van de structuur uit gewapend beton. Rustend op een paalfundering bestaat deze laatste uit een regelmatige skeletconstructie van zeven bij zes traveeën. Aan eenzelfde raster beantwoordt het gevelscherm, dat wordt bekroond door een open attiek. Waar glad bekist beton is toegepast voor het rank gedimensioneerde gevelskelet, bestaat de invulling afwisselend uit doorlopende of gecompartimenteerde glasvlakken, en een parement van natuur- of kunststeenplaten voor de vrijwel blinde topgeleding (projectiezaal). Gecompartimenteerde modules, hier in een asymmetrische compositie met tussendorpel en metalen schrijnwerk, vormen al sinds de jaren 1930 een typisch kenmerk in de gevelontwerpen van Stynen. De opstand ontleent zijn dynamisch ritme, plasticiteit en grafische kwaliteit aan dit structurele vormprincipe. Binnen de gelaagdheid van de gevelstructuur is op de begane grond over vier traveeën een open galerij geïntegreerd, met centraal het winkelportaal en ingekast in het gevelvlak een zwevende vitrine. De grote lichtreclame met het firmalogo “Galler” in blauw omrande gele letters, maakt eveneens deel uit van het gevelontwerp.
Beide winkelplateaus staan met elkaar in verbinding via een open L-vormige trappenpartij, daar waar een halfrond trappenhuis achteraan het gebouw alle verdiepingen bedient. De kantoorverdieping die volgens de bouwplannen een vergaderzaal en afzonderlijke lokalen omvat voor directieleden, vertegenwoordigers, facturatie en mecanografie, is verder binnen de structuur van het betonskelet flexibel ingedeeld door wandpanelen. Op de derde verdieping bevindt zich behalve de ruimte projectiezaal met podium, de keuken, het archief en de brandkast.
Pakhuis Rijnpoortvest
Het in twee fasen gerealiseerde pakhuis telt een kelderverdieping, een gelijkvloers en vier verdiepingen, waarvan de bovenste dubbel zo hoog is als de overige. De eerste fase uit 1941-1942 betrof het rechter pand (Rijnpoortvest 11-13) dat twee derden van de totale breedte beslaat, de tweede fase uit 1950-1951 het linker pand (Rijnpoortvest 9). In beide gevallen wordt de constructie gedragen door een skeletstructuur uit gewapend beton, op een regelmatig raster van vier bij drie traveeën voor het rechter pand, en drie bij drie traveeën voor het linker pand. Voor de eerste fase lijken de ingediende bouwplannen niet volledig te zijn gevolgd, aangezien de bovenste verdieping dubbel zo hoog werd opgetrokken als voorzien. Het uniform ontworpen gevelfront heeft een parement uit rood baksteenmetselwerk in halfsteens verband, op een arduinen plint. Met een centrale inrijpoort op de begane grond wordt de opstand van beide panden nadrukkelijk horizontaal geleed door de vrijwel gevelbrede bandramen, en de drie maal zo hoge raampartij op de bovenste verdieping. Zoals nog bewaard op de begane grond, was het vensterschrijnwerk oorspronkelijk uit staal gevat in houten kozijnen; de bovenvensters zijn volledig vernieuwd. De inrijpoorten worden geflankeerd door glas-in-betonramen en een betegelde pui met de dienst- en personeelsingang.
Opslagruimte beslaat de verschillende verdiepingen verbonden door twee trappen en een goederenlift, waarbij de begane grond grotendeels wordt ingenomen door loskaden en bijhorende kantoren. Volgens de bouwplannen van de eerste fase maken een kleedkamer en refter voor het personeel, en twee kleine conciërgeflats deel uit van het programma; in de twee fase zijn een nieuwe kleedkamer en twee personeelsrefters in de nieuwbouw geïntegreerd, en een conciërgewoning in het bestaande gebouw.
- Stadsarchief Antwerpen, bouwdossiers 18#14233, 18#27381, 18#43089 en 18#45298, 1871#120.
- DUBOIS, M. 1987: Buismeubelen in België tijdens het interbellum, Gent, 26-29.
Auteurs: Braeken, Jo
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)